Welke soorten variabelen zijn er

(en wat houden ze in?)

Je staat op het punt om onderzoek te doen voor je scriptie of paper. Maar één ding is je nog niet helemaal duidelijk: hoe zit het met de verschillende soorten variabelen? Wat is bijvoorbeeld een onafhankelijke variabele en wat is een afhankelijke variabele? In dit artikel leggen we al die termen uit en geven we diverse voorbeelden. Zo weet je precies met wat voor variabelen jij te maken hebt.

Wat is een variabele?

Een variabele is een element van een onderzoeksonderwerp dat je kunt meten en waarin je soms aanpassingen kunt doen. “Manipuleren” wordt dat laatste genoemd. Zo zie je bij experimenten vaak dat variabelen worden gemanipuleerd. De onderzoeker gaat dan kijken wat het effect is als bijvoorbeeld de variabele wel of niet aanwezig is.

Voorbeelden van variabelen

Voorbeelden van variabelen zijn:

  • leeftijd (welke invloed heeft leeftijd op een bepaald resultaat?);
  • zelfvertrouwen;
  • de mate waarin iemand voorkennis heeft;
  • prestaties op een bepaalde toets;
  • of iemand wel of niet uitleg heeft gekregen;
  • de studie die iemand volgt;
  • de manier waarop iets wordt gepresenteerd (kleur, lettertype, grootte, etc.);
  • het opleidingsniveau.

Laten we het verduidelijken met een voorbeeld van experimenteel onderzoek.

Stel: jij laat twee versies van een advertentie zien. Versie 1 is de oorspronkelijke advertentie met een titel in normale grote. Op versie 2 heb je de titel in een groter lettertype gezet. Jij gaat testen wat die aanpassing voor invloed heeft op hoe snel mensen zich laten overtuigen door de advertentie. De variabelen zijn dan lettergrootte (te manipuleren variabele) en overtuigingskracht van de advertentie.

Soorten variabelen in de statistiek

In de statistiek onderscheiden we meerdere soorten variabelen. De belangrijkste zijn afhankelijke en onafhankelijke variabelen, en kwantitatieve vs. categorische variabelen. Het verschil daartussen leggen we je uit met een paar voorbeelden. 

Afhankelijke en onafhankelijke variabele

Bij een experiment is altijd sprake van onafhankelijke en afhankelijke variabelen. Je onderzoekt met een experiment namelijk wat de invloed van de ene op de andere variabele is. Om dat te doen, varieer je in de onafhankelijke variabele (of manipuleer je die) en meet je wat dit met de afhankelijke variabele doet.

  • De onafhankelijke variabele is de variabele die de uitkomst mogelijk veroorzaakt.
  • De afhankelijke variabele is de variabele die mogelijk van de andere variabele afhankelijk is. Dus de variabele waarop de andere variabele mogelijk invloed heeft.

Je onderzoekt bijvoorbeeld of de lettergrootte in een advertentietekst invloed heeft op de mate waarin de advertentie overtuigend is. Daarbij is de lettergrootte de onafhankelijke variabele. De afhankelijke variabele is de overtuigingskracht van de advertentie.

In de hypotheses doe je een voorspelling voor de invloed van de onafhankelijke op de afhankelijke variabele. Met het experiment ga je toetsen of die hypothese klopt.

Controlevariabelen

Bij een experiment zie je naast onafhankelijke en afhankelijke variabelen ook vaak controlevariabelen. Soms denk je dat de ene variabele invloed heeft op de andere, maar heeft die uitkomst in werkelijkheid ergens anders mee te maken. Dankzij een controlevariabele kun jij met zekerheid zeggen of het effect op de afhankelijke variabele toe te schrijven is aan de onafhankelijke variabele.

In het voorbeeld van het advertentie-experiment kun je als controlevariabele bijvoorbeeld checken in welke mate iedere respondent überhaupt gevoelig is voor advertenties. De ene persoon laat zich in het algemeen sneller overhalen dan de andere. Ander voorbeelden van controlevariabelen zijn leeftijd, opleidingsniveau of de interesse van een persoon in het geadverteerde product.

Kwantitatieve variabele vs. categorische variabele

Variabelen kun je meten in je onderzoek. Op die manier kom je tot resultaten waar je iets mee kunt. Daarbij onderscheiden we kwantitatieve variabelen en categorische variabelen.

  • Kwantitatieve variabelen zijn variabelen waarvoor je kwantitatieve data (dus cijfers) meet. Denk aan leeftijd (25, 26, 27 jaar, etc.), de score voor een toets uitgedrukt in cijfers of iemands exacte lengte of gewicht.
  • Categorische variabelen zijn variabelen waarbij het erom draait in welke categorie iets of iemand valt. Denk aan leeftijdscategorieën (25-35 jaar, 35-45 jaar, etc.), opleidingsniveaus (mbo, hbo, wo, etc.) of variabelen die je meet op een schaal (wel/niet voldoende voor een toets of overgewicht, gezond gewicht en ondergewicht).

Kwantitatieve variabele

Als je kwantitatieve variabelen hebt, kun je met de data direct berekeningen doen. Je kunt bijvoorbeeld een gemiddelde leeftijd of toetsscore uitrekenen of het verschil tussen de scores van verschillende mensen uitrekenen.

Kwantitatieve variabelen zijn onder te verdelen in twee categorieën:

  1. Discrete variabelen: een frequentie, dus het aantal mensen of objecten of het aantal keer dat iets voorkomt. Denk aan het aantal studenten in een college, het aantal mensen met een bepaalde haarkleur of het aantal goed beantwoorde toetsvragen.
  2. Continue variabelen: metingen van een bepaalde waarde op een schaal. Deze variabelen kunnen in principe elke waarde hebben. Hieronder valt bijvoorbeeld de inhoud uitgedrukt in liters, iemands leeftijd (je kunt 25 jaar zijn, maar ook 25 jaar en 23 dagen, etc.) of de percentuele score op een toets.

Categorische variabele

Bij een categorische variabele gaat het over een categorie, niet over een hoeveelheid. Voorbeelden daarvan zijn:

  • het vervoersmiddel naar het werk (openbaar vervoer, auto, fiets);
  • merk computer (Apple, Asus, etc.);
  • opleidingsniveau;
  • type huis (appartement, studio, rijtjeshuis, etc.);
  • wel/geen zwemdiploma;
  • wel/niet thuiswonend.

Categorische variabelen zijn onder te verdelen in drie groepen:

  1. Binaire variabelen: variabelen waarbij twee opties zijn (je valt wel of niet in een categorie, bijvoorbeeld wel/niet brildragend of wel/niet thuiswonend).
  2. Ordinale variabelen: variabelen die je kunt rangschikken (lettergrootte, een voldoende, onvoldoende of goede score voor een toets, en ondergewicht, gezond gewicht of overgewicht).
  3. Nominale variabelen: categorische variabelen waarbij rangschikken niet mogelijk is (telefoonmerken, type woning, huisdieren, etc.).

Let op: sommige variabelen zijn niet direct te meten

Op basis van de soort variabele die je gebruikt, kies je de statistische toets die jij nodig hebt. Sommige variabelen zijn niet direct te meten. Leeftijd kun je bijvoorbeeld wél eenvoudig meten door daarnaar te vragen. Bij een variabele als leesvaardigheid of overtuigingskracht van de advertentie moet je daarentegen de variabele eerst operationaliseren. Dat betekent dat je deze variabele meetbaar maakt.

Stel: jij wilt in een experiment meten wat de overtuigingskracht van de twee advertenties is. Dan moet je de variabele overtuigingskracht operationaliseren. Dat kun je bijvoorbeeld doen door enquêtevragen te bedenken die deze variabele meten.

Meer weten over scriptie-onderzoek doen?

Ben je bij dit artikel terechtgekomen omdat je nu volop in het proces van een scriptie schrijven zit? Lees dan ook onze andere artikelen over dit onderwerp. Zo geven we je tips om te starten met je scriptie, scriptie-schrijftips en tips voor je bronvermelding. Ook vind je op onze site een handig artikel over het schrijven van je methode-hoofdstuk. Zo weet je precies hoe je straks jouw onderzoek in je scriptie kunt beschrijven. Veel succes!